Is Jezus echt zo bijzonder als ik denk dat Hij is? Hoewel ik als gelovige geneigd ben deze vraag te laten rusten, blijf ik toch op zoek naar een antwoord. Vooral omdat Jezus zelf mij daartoe uitnodigt. Hij zweeft namelijk niet in een buiten-tijd-en-ruimtelijke ether boven de geschiedenis maar heeft daadwerkelijk met Zijn voeten in de Galileese stof van de eerste eeuw gestaan. Dat houdt de vraag naar wie Hij is opvallend levend en boeiend. Toen al, Jezus daagde Zijn tijdgenoten uit om met een antwoord te komen, en nu nog steeds, wat blijkt uit de talloze publicaties die over Hem verschijnen. In de afgelopen maanden heb ik opnieuw naar Jezus gezocht. Wie was Hij met wie ik nu een levende relatie en persoonlijke omgang heb? Deze paradoxale vraag houdt mij al mijn hele leven bezig. Aan de hand van drie publicaties ben ik deze periode meegereisd op een fascineerde zoektocht naar ‘de historische Jezus’. Het eerste boek was The New Testament and the People of God dat eigenlijk een dik voorwoord is op Jesus and the Victory of God, beide van de Britse theoloog Tom Wright. Kort nadat ik deze boeken had gelezen, verscheen in ons eigen taalgebied Jezus en de vijfde evangelist van de classicus Fik Meijer, die op zijn manier naar hetzelfde zoekt. Hoewel ik hun bevindingen niet helemaal (wat betreft Wright) of helemaal niet (wat betreft Meijer) deel, heb ik met veel plezier met hen meegezocht.
Een historische zoektocht begint bij het vinden van de bronnen. In het geval van Jezus, die leefde in de antieke oudheid, zijn dat vooral geschreven bronnen. Wat is er over Hem geschreven, door wie, in welke periode en waarom? Als we ons beperken tot de meest authentieke bronnen, namelijk de bronnen die in de eerste eeuw (dus vlak na Jezus) zijn geschreven, dan zijn dat er niet veel, maar voldoende om behoorlijk wat over Jezus te weten te komen. De oudste bronnen zijn de brieven van de apostel Paulus, daarna volgen de evangeliën van Mattheüs, Markus, Lukas en van Johannes, een kort getuigenis van Flavius Josephus (‘de vijfde evangelist’ uit de ondertitel van het boek van Meijer) en drie zeer korte vermeldingen bij de Romeinse geschiedschrijvers Tacitus, Suetonius en Plinius de Jongere.
Met het vinden van de bronnen begint de zoektocht pas echt, want hoe lees je wat er geschreven staat? Tom Wright legt zijn aanpak in The New Testament and the People of God duidelijk uit. Niet simpelweg ‘lezen wat er staat’ maar ook niet ‘lezen wat het mij zegt’. In plaats daarvan kiest hij voor de aanpak van het ‘kritisch realisme’: de realiteit van de tekst is anders dan de realiteit van de lezer (‘realisme’) en de tekst wordt alleen toegankelijk door een goede dialoog tussen de lezer en de tekst (‘kritisch’). Geschiedenis is een gesprek tussen de lezer en de bronnen, waarbij zowel recht wordt gedaan aan de context en het wereldbeeld van de lezer als aan de context van de tekst en het wereldbeeld dat daaraan ten grondslag ligt. Een goede hypothese over een tekst sluit vervolgens alle data in, biedt een eenvoudig totaalbeeld en bewijst zichzelf door ook vruchtbaar te zijn op andere, gerelateerde gebieden. Tom Wright illustreert dit op zijn typerend wijze met een treffende voorbeeld. Een paleontoloog die een prachtig skelet van een dinosauriër in elkaar zet maar hiervoor wel een paar belangrijke botten moet weglaten, biedt wel een eenvoudig totaalbeeld maar sluit niet alle data in. Een paleontoloog die vervolgens een skelet in elkaar zet met zeven tenen aan de ene poot en achttien tenen aan de andere poot, sluit wel alle data in maar biedt geen eenvoudig totaalbeeld. Beiden voldoen niet aan de criteria van een goede, kritisch-realistische hypothese.
History is an art, not a science.
Een kritisch-realistisch gesprek tussen de lezer en de historische bronnen vind ik een bijzonder interessante benadering en opmerkelijk genoeg lijken zowel Fik Meijer als Tom Wright zelf er niet of niet helemaal in te slagen dit gesprek overtuigend te voeren. Fik Meijer spreekt weliswaar op boeiende wijze met de bronnen maar hij streept vervolgens te gemakkelijk weg wat niet in zijn hypothese past. Toch baseert hij ‘zijn’ historische Jezus voornamelijk op de evangeliën, waarbij hij meer kritiek lijkt te hebben op de evangeliën dan op Jezus zelf, wat vreemd is aangezien de evangeliën toch min of meer de enige bron zijn om zijn beeld op te baseren. Daarmee toont Fik Meijer zich te weinig bewust van de onvermijdelijke vicieuze cirkel waar Tom Wright op wijst aan het begin van zijn zoektocht: ‘een doel van de historische studie van het vroege Christendom is om aan te komen op een uitzichtpunt waar wij het hele landschap kunnen overzien, inclusief het Nieuwe Testament; het meeste materiaal voor deze taak staat echter in het Nieuwe Testament zelf’.
Doordat Fik Meijer hier te weinig rekenschap van geeft, wil zijn hypothese over Jezus niet echt overtuigend worden. Samengevat komt zijn hypothese op het volgende neer: Jezus predikte een mooie boodschap over het koninkrijk van God maar wist hier geen concrete daden aan te verbinden. Onder zijn volgelingen begon de roep om (zelfs gewelddadig) verzet tegen de Romeinse bezetters en de corrupte Joodse leiders steeds luider te klinken. Jezus werd uiteindelijk het slachtoffer van een beweging die Hij zelf in gang had gezet maar niet meer kon stoppen. Gestraft als een misdadiger stierf hij tenslotte aan het kruis, ontgoocheld en verlaten. Dat voor Fik Meijer veel ‘botten’ weer onder het zand moeten verdwijnen om dit ‘skelet’ staande te houden, met de opstanding van Jezus uit de dood natuurlijk als grootste ‘probleem’, blijkt uit de manier waarop hij veel uit de evangeliën afdoet als ongeloofwaardige, latere toevoegingen van de volgelingen, die van Jezus zouden hebben gemaakt wie hij niet was. Deze opvatting is overigens niet nieuw maar doet al opgeld sinds de zeventiende eeuw en heeft in de twintigste eeuw een opleving gekend. Ondanks zijn weinig overtuigende hypothese rekent Fik Meijer onderweg toch af met enkele hardnekkige onzinverhalen over Jezus (dat Hij nooit bestaan zou hebben, dat Hij een mythisch verzinsel is, dat Zijn persoon zou samenvallen met andere historische personen) en andere wilde verhalen (dat Hij een liefdesrelatie met Maria van Magdala zou hebben gehad). Fik Meijer wijst dit allemaal resoluut van de hand. Hij onderstreept de historiciteit van Jezus en bevestigt de geloofwaardigheid van het beeld van een ongebonden, rondreizende prediker, bij wiens bevrijdende boodschap vrouwen als Maria van Magdala zich thuis zullen hebben gevoeld zonder verdere intimiteit te veronderstellen.
Fik Meijer beschrijft een sympathieke maar tragische Jezus over wie hij prachtig kan vertellen maar toch is deze Jezus niet zo bijzonder als ik denk dat Hij werkelijk is. Fik Meijer kiest ervoor om het verhaal van Jezus te lezen tegen de sociale, politieke en historische achtergrond die Flavius Josephus beschrijft in zijn geschriften. Josephus was een Joodse geschiedschrijver uit de tweede helft van de eerste eeuw, die zich had verzoend met het idee dat God had beschikt dat de macht in handen van Rome was gekomen. Vanuit dit gezichtspunt schreef Josephus een verslag van de Joodse Opstand tegen Rome en de Oude Geschiedenis van de Joden, waarin hij ook een kort stukje schrijft over Jezus. Deze geschriften van Josephus gebruikt Fik Meijer vooral om de context van de evangeliën te beschrijven en om zo het gesprek met de bronnen te voeren. Een sprekend voorbeeld uit dit gesprek is het verschil dat Fik Meijer opmerkt tussen de wijze waarop Josephus de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus beschrijft en de wijze waarop de evangeliën dit doen. Pilatus is de geschiedenis ingegaan als de man die Jezus tot het kruis veroordeelde en hoewel dit niet in de lijn der verwachting ligt, lijken de evangeliën hem nog redelijk gunstig af te schilderen. Pilatus vindt geen schuld in Jezus, twijfelt, probeert een ander in de plaats van Jezus te veroordelen en wast uiteindelijk zijn handen in onschuld. Josephus beschrijft Pilatus echter als een wrede heerser die er niet voor terugschrok om ongeregeldheden onder de Joden met buitensporig geweld neer te slaan. In zijn gesprek met de bronnen zijn beide beelden volgens Fik Meijer niet met elkaar te rijmen. In mijn gesprek met de bronnen van de evangeliën ontmoet ik echter Iemand die zo bijzonder is dat velen onder de indruk van Hem waren, waardoor ik het helemaal niet onaannemelijk vind dat zelf een wrede, meedogenloze heerser als Pilatus door zijn ontmoeting met Hem van zijn stuk werd gebracht.
Aan de geschriften van het Oude Testament besteedt Fik Meijer, in tegenstelling tot Tom Wright, verhoudingsgewijs weinig aandacht. Voor de scope van zijn boek is dit begrijpelijk en toch zijn juist deze bronnen essentieel, niet alleen om Jezus in zijn tijd te verstaan maar ook om het zelfverstaan van Jezus te begrijpen. Misschien wel typerend voor dit gemis is de volgende, wat verwarrende passage over Johannes de Doper.
‘De door Josephus geschetste Johannes de Doper, die niet specifiek een apocalyptische prediker was maar van zijn volgelingen vooral vroomheid verlangde, is geheel naar de achtergrond gedrongen [in de evangeliën bedoelt Meijer]. Zijn oorspronkelijke boodschap kwam er, als we Josephus en de evangeliën naast elkaar leggen, in grote lijnen op neer dat de toorn van God, die over de Israëlieten was neergedaald, alleen kon worden afgewend als zij trouw beloofden aan God, zich ritueel reinigden en werken van sociale gerechtigheid verrichtten.‘
Als Fik Meijer meer aandacht had besteed aan de bronnen van het Oude Testament, zou hij waarschijnlijker scherper hebben ingezien dat de ‘oorspronkelijk boodschap’ van Johannes (trouw, reiniging en sociale gerechtigheid) juist door en door apocalyptisch van aard was. In de woorden van Tom Wright: ‘apocalyptiek weerspiegelt een context van sociale armoede. Het is de literatuur van de machtelozen’. Er bestond ook een nauwe verwantschap tussen de eveneens apocalyptische boodschap van Jezus en Zijn wegbereider Johannes, die, in de hilarische woorden van Tom Wright, ‘niet op een morgen wakker werd en gewoon voor de lol besloot om te proberen water over mensen te spetteren om te zien wat er zou gebeuren’ (niet dat Meijer dit suggereert overigens). Tom Wright weet Johannes en Jezus veel duidelijker in de lijn van de Oud-Testamentische profeten te plaatsen en
dat werpt een belangrijk licht op Wie Jezus is. Het beste model, volgens Wright, om de daden van Jezus te begrijpen is dat van ‘een profeet, die een urgente eschatologische, en inderdaad apocalyptische, boodschap voor Israël meedroeg’. Maar Jezus was niet ‘slechts een opvolger, één in een doorgaande lijn van profeten. Zijn waarschuwingen bevatten ook de waarschuwing dat Hij de laatste is in de lijn’. Tom Wright stelt het heel scherp: ‘als Jezus niet de laatste profeet is, is hij een valse profeet’.
Het gesprek van Fik Meijer met de bronnen leest dan wel lekkerder weg, maar het gesprek van Tom Wright met de bronnen is vele malen overtuigender. Zonder te diep in te gaan op zijn massieve werk, is zijn hypothese over Jezus het beste samen te vatten in de volgende slotwoorden van Jesus and the Victory of God.
‘...een jonge Joodse profeet die een verhaal vertelt over YHWH die terugkeert naar Sion als rechter en verlosser, en die het verhaal vervolgens belichaamt door de stad in te rijden onder tranen, terwijl hij de verwoesting van de tempel symboliseert [namelijk met de reiniging van de tempel] en de laatste exodus viert [namelijk met het laatste avondmaal]. Ik stel voor, als een zaak van geschiedenis, dat Jezus van Nazareth zich bewust was van een roeping: een roeping die hem was gegeven door degene die hij kende als ‘vader’, om zelf op te voeren wat in Israëls geschriften God had beloofd helemaal zelf te bewerkstelligen. Hij zou de zuil van vuur zijn voor de mensen van de nieuwe exodus. Hij zou in zichzelf de terugkerende en verlossende daad van de Verbondsgod belichamen.‘
Fik Meijer en Tom Wright laten enkele opvallende raakvlakken in hun beschrijvingen van Jezus zien, maar Tom Wright weet toch meer de Jezus te beschrijven die zo bijzonder is als ik denk dat Hij is. Toch ontbrak ook aan zijn beschrijving iets. In het voorwoord van Jesus and the Victory of God verdedigt hij zijn keuze om zijn zoektocht alleen op de synoptische evangeliën te baseren (Mattheüs, Markus en Lukas) en het evangelie van Johannes min of meer buiten beschouwing te laten. Hij laat het aan de lezer over om te beoordelen of dit een zwakte van zijn werk is en naar mijn mening is dat het inderdaad. Het voelt alsof Tom Wright zelf, bewust of onbewust, ook een flink ‘bot’ onder het zand heeft laten liggen. Lijkt de historische Jezus die hij beschrijft dan niet op de Jezus die ik heb leren kennen? Jawel, maar de glans ontbreekt een beetje. Als inleiding op bovengenoemd citaat roept Tom Wright de lezer op om ‘de pseudo-orthodoxe pogingen om Jezus van Nazareth bewust te maken dat hij de tweede persoon van de Drie-eenheid was’ te vergeten. Hoewel ik tot op zekere hoogte begrijp wat hij wil zeggen, mis ik hier echt het licht uit het evangelie van Johannes, waarin ik Jezus ontmoet die Zich heel goed bewust is van Zijn bijzondere positie.
Zo kom ik in mijn gesprek met de bronnen terug bij de vraag waar ik mee begon. In dat gesprek ontmoet ik de Schepper die binnentreedt in Zijn eigen schepping en maak ik kennis met Jezus die in woord en daad aantoont dat de tempeldienst heeft afgedaan omdat in Hem de heerlijkheid van God zelf is verschenen. Ik zie hoe de ‘Rechter van de hele aarde’ zich door de aardse heerser van die dagen laat veroordelen als een misdadiger. Vol verwondering zie ik hoe God Zijn volk en daarmee de hele wereld wil bevrijden door Zijn eigen Zoon als een offerlam te geven en Hem uit de doden op te wekken. Is Jezus echt zo bijzonder als ik denk dat Hij is? Nee, Hij is nog veel meer bijzonder dan ik dacht.
Wow!