Een tijd geleden slenterde ik over de markt in mijn woonplaats. Ik liep langs het oude, statige bankgebouw en zag twee oosterse afgoden opgesteld in de hal. Het bankgebouw was een soort oosters-religieus ontspanningsruimte geworden. Ik schrok, niet alleen omdat het inmiddels zo vanzelfsprekend lijkt te zijn dat deze afgodsbeelden onderdeel van ons straatbeeld uitmaken, maar vooral ook omdat de christengemeente waartoe ik behoor tot voor kort een evangelisatiekraam vlak bij die plek had staan. Letterlijk: weggegaan, plaats vergaan. Ik vond het schrijnend en confronterend.
Zoals iedere winter bezocht ik dit jaar met mijn kinderen de gezellige kerstshow van een bekend tuincentrum. Het is bijna niet te geloven, maar ik heb serieus moeten zoeken naar een kerststalletje met Jozef, Maria en Jezus erin. Uiteindelijk vond ik één stellingkast met zulke schandalig dure beeldengroepen (boven de duizend euro!), dat mij duidelijk werd dat alleen nog ‘professionele’ gelovigen hier hun kerststallen kopen. Halen de ‘gewone’ gelovigen die dan ergens anders of is er gewoon niemand meer die naar Jezus zoekt met kerst? Opnieuw schrok ik, niet zozeer door het gebrek aan kerststallen (daarvoor ben ik te weinig katholiek), maar omdat ik daarentegen op weg naar die ene stelling met kerststallen zowat struikelde over alle boeddhabeelden. Opnieuw: weggegaan, plaats vergaan. Ik kon er zelfs verontwaardigd over worden.
Deze week werd ik tot drie keer toe geconfronteerd met de oprukkende invloed van deze oosterse – ik zeg het gewoon: demonische – religie. Heel dichtbij, té dichtbij. Ik ervoer in de afgelopen dagen wel een strijd, maar ik kon er niet de vinger op leggen. Opeens werd het mij duidelijk. Drie dingen kwamen zomaar aan de oppervlakte drijven. Ik had het niet gezien. Ik was bezig met andere dingen. Ik bleek niet klaar te zijn voor de strijd. Vandaag was in het Bijbelleesrooster opnieuw het verhaal van de confrontatie tussen (de god van) Sanherib en (de God van) Hizkia aan de beurt (deze keer vanuit het boek van Jesaja). Ik heb het naar mijn gewoonte hardop gelezen en het moment dat Jesaja spreekt ‘zo zegt de Here’ greep mij erg aan. Ik herkende mijzelf in de bange Hizkia, maar ik raakte ook onder de indruk van de almacht van de enige ware God.
Het was voor mij een bijzonder leerzaam moment. Ik weet nu weer dat God mij op speciale plaatsen heeft gesteld met een missie. Net zoals God Zijn Zoon, de Heer Jezus, zond als het Licht in de duisternis, zo ben ik gezonden om een licht in de duisternis te zijn (Mt 5:14). Soms raak ik verblind door de duisternis, maar als Gods Geest opnieuw de ogen van mijn hart verlicht (Ef 1:17), zie ik opeens weer kraakhelder. Dan zie ik dat de duisternis inderdaad oprukt…maar de duisternis zal het Licht niet in haar macht krijgen (Jh 1:5). Het Licht zal schijnen in de duisternis en het uiteindelijke helemaal verdrijven.
Mark-Jan, het is misschien nog maar het begin van de (christelijke) strijd in de samenleving.
Maar zijn we ook bereid om te strijden?
Ik weet uit ervaring dat het niet zo voelt, maar het is goed dat we weer de goede kant op gewezen worden. De wapenuitrusting wordt ons aangeboden, Hij geeft ons zelfs de kracht om die te gebruiken…..
Houd moed, we mogen strijden, met nog veel meer gelovigen die hun vertrouwen op Jezus gesteld hebben, want we hoeven dit niet alleen te doen! Hij strijd mee!
Kracht toegebeden,
Cor
Amen!
Niets gaat boven het kennen van ‘ Hem die ons uit de duisternis heeft geroepen tot Zijn wonderbaar licht’. Zijn voortreffelijkheden mogen wij verkondigen!!
Absoluut!