Sommige verhalen sluit ik af met een onbedaarlijke huilbui. Dat overkwam mij onlangs weer nadat ik de film God on trial had gezien. Het verhaal vertelt hoe een groep Joodse gevangenen op een nacht in Auschwitz een rechtzaak voeren met God als de beklaagde. De stemming is wanhopig, de bedruktheid loodzwaar en de sfeer gitszwart. De helft van de mannen is namelijk zojuist geselecteerd om de volgende dag vergast te worden.
De film is gebaseerd op het fictieve verhaal van Elie Wiesel die de rechtzaak plaatst tegen de achtergrond van één van de beruchte Oost-Europese pogroms in de zeventiende eeuw. De filmmakers hebben het verhaal teruggebracht naar de achtergrond waar Elie Wiesel ongetwijfeld aan gedacht moet hebben. Elie Wiesel is namelijk een overlevende van Auschwitz.
De film speelt zich voornamelijk af binnen de muren van een grauwe barak. In het midden voeren drie mannen de rechtzaak; één rechter, één verdediger en één aanklager. Enkele mannen worden als getuige opgeroepen, sommige mannen kunnen zich niet inhouden en mengen zich woedend en emotioneel in de rechtzaak. De meeste mannen volgen het proces echter in stilte. Liggend op hun kleine stukje van een brits staren zij met holle ogen naar wat er zich voltrekt en ingespannen luisteren zij naar de uitkomst van de rechtzaak. Met deze mannen kon ik mij nog het meeste identificeren. Natuurlijk niet met hun gruwelijke situatie, maar wel met hun zwijgzaamheid.
Wat had ik gezegd? Wat had ik kunnen doen? Soms greep ik naar de afstandbediening om de film uit te zetten. Ik herkende mij in de gelovige Jood die zijn oren wilde toestoppen omdat hij deze blasfemie niet meer kon aanhoren. Toch bleef ik verder kijken. Ik werd gegrepen door de intense wanhoop die deze mannen had gedreven tot deze huiveringwekkende rechtzaak. Maar wat had ik kunnen aanvoeren in deze theodicee? Had ik moeten aankomen met een sluitende redenatie over het bestaan van het kwaad en de vrije wil van de mens, zoals één van de Joodse gevangenen deed? Als ik dat had gedaan had ik met het schaamrood op mijn kaken moeten zwijgen nadat Liebl uit zijn bed was geklommen en zijn verschrikkelijke verhaal had gedaan. Liebl had drie zoontjes die hem bruut werden afgenomen toen de nazi’s een razzia hielden in zijn woonplaats. Wanhopig was Liebl achter de vrachtwagen aangerend en had gesmeekt om hem zijn jongens terug te geven. De vrachtwagen was gestopt en de officier had Liebl gevraagd wie zijn zoontjes dan waren. Liebl, in de overtuiging dat de officier hem gunstig gezind was en hem zijn zoontjes terug zou geven, wees de drie jongens aan. Toen zei de officier: je mag er één uitkiezen, de andere twee gaan mee. Huilend eindigde Liebl zijn verhaal met de hartverscheurende woorden ‘ik wil helemaal geen vrije wil, ik wil gewoon mijn zonen’.
De verschrikkingen van Auschwitz en de vragen in God on trial doen sterk denken aan het verhaal van Job, een verhaal dat nauw verbonden is met de geschiedenis van het volk Israël. In het boek Job is de belangrijkste les misschien wel die van het leren zwijgen. Nadat Job was getroffen door een reeks ondraaglijke rampen, zochten zijn vrienden hem op en zeven dagen lang zaten zij zwijgend bij hem. Toen ze eindelijk begonnen te spreken krijg je al snel het gevoel dat ze beter hadden kunnen blijven zwijgen. Uiteindelijk verscheen de Here God zelf en Job erkende dat hem niet anders te doen stond dan te zwijgen: ‘ik leg mijn hand op mijn mond’ (Job 39:37).
‘Praat niet tenzij je de stilte kunt verbeteren’ zegt een oude spreuk. Wat kan er gezegd worden in de aanblik van zoveel verschrikking en kwaad dat voorkomt uit het menselijk hart? Er staat ons als mensen dan niets anders te doen dan te zwijgen, want in de stilte verschijnt God, zoals de profeet Elia heeft ervaren (1Koningen 19:12), en Hij alleen is werkelijk in staat de stilte te verbeteren. En als wij luisteren dan horen wij woorden die in geen mensenhart zijn opgekomen. Woorden die vertellen dat God, vleesgeworden, daadwerkelijk on trial is geweest, dat de Schuldloze tot Schuldige is gemaakt om schuldigen tot onschuldigen te maken (Jesaja 53:5-8). Met schroom, maar tegelijkertijd met absolute zekerheid herhaal ik deze woorden omdat zij de hoop van Israël en de redding voor alle mensen bevatten.