Vluchtelingen

‘Ik ga nooit meer terug’

‘Wat is dit?’
Met twee vingers trekt één van zijn kamergenoten het in plastic verpakte vlees uit zijn tas.
‘Is dit varken?’
‘Nee. Nee. Ik heb het gekregen van de mensen uit de kerk. Eigenlijk weet ik het niet.’
Zijn kamergenoot begint de verpakking grondig te bekijken.
‘Ik kan het gewoon eten,’ probeert hij voorzichtig. Hij voelt de spanning in de kamer stijgen. De andere mannen richten zich op in hun bedden. Iemand maakt zich klaar om eruit te komen.
‘Hier! Pig. Het is varken, onreine hond.’
Alsof het bedorven is, werpt zijn kamergenoot de vleeswaren in de hoek van de kamer. Hij grijpt een glazen schaal van de tafel en loopt op hem af.
‘Alleen al met de geur van varken heb jij onze kamer verontreinigd,’ zegt hij. Er ligt een verbeten trek rond zijn mond en plotseling haalt hij driftig uit.
Lees verder

De wereld in mijn achtertuin

Voor de laatste keer verlaat ik de gevangenis. Het ‘kamp’, zoals wij de noodopvang voor vluchtelingen zijn gaan noemen, is nagenoeg leeg. De schoonmakers verzamelen het laatste beddengoed. De meeste kamers zijn al leeggemaakt en afgesloten. Met een gevoel van weemoed passeer ik de dichte deur van kamer 16. Ik mis mijn Iraanse vrienden. In gedachten zie ik hun verschijningen door de gangen dwalen. Kamerdeuren zwaaien open. Er klinkt gelach. Mannen begroeten elkaar met een joviale omhelzing. Op deze gang hebben Syriërs, Afghanen, Palestijnen en Iraniërs maandenlang als vrienden met elkaar samengeleefd en ik mocht hier deel van uitmaken. Lees verder