Voor de tweede keer begraven

Het is vandaag een bijzondere dag voor onze familie. Precies twee jaar geleden begroeven wij op deze dag onze vader. De winter hing toen ook al trillend in de strakblauwe lucht en de zon straalde die dag ook helder. Sommige woordeloze beloften blijven onverminderd krachtig voortbestaan.

zon-en-boom

In oude tijden begroeven de Joden hun doden twee keer. Eerst werd het lichaam gebalsemd en met kruiden in grafkleden gewikkeld. Vervolgens werd het lichaam in een uitgehakte holte in een grot gelegd. Daar kon het lichaam niet voor altijd blijven liggen, want vroeg of laat moest er ruimte worden gemaakt voor andere lichamen. Daarom werden de kale botten van de overledene tussen zes maanden en twee jaar na de eerste begrafenis verzameld en in een zogenaamd ossarium gestopt. Deze knekelkist werd ergens anders bewaard. Het was een soort tweede begrafenis.

Vandaag heb ik mijn vader misschien ook wel voor de tweede keer begraven. Op een symbolische wijze bedoel ik dan. In de afgelopen maanden heb ik geprobeerd de periode van zijn ziekte en overlijden samen met mijn worsteling daarna in een verhaal te vangen. Het is een persoonlijke zoektocht geworden, waarvan ik de volgende tekst als achterflap zou voorstellen.

Mijn vader is ziek. Ernstig ziek. Doodziek. Wij zijn verbijsterd. Veel tijd voor onze vragen hebben we echter niet. Maanden worden al snel weken en weken worden dagen. Dan gebeurt het onvermijdelijke.

Ik besluit te gaan fietsen. Hoe heeft dit kunnen gebeuren? En ben ik hier zelf eigenlijk wel klaar voor? Op zoek naar antwoorden moet ik de zee zien te bereiken. Onderweg raak ik steeds verder verdwaald in mijn eigen zoektocht. Hoe vind ik de weg naar huis nog terug? Er is nog maar één ding dat ik kan doen. Ik moet dit opschrijven.

Een non-fictie novelle over een zoon en zijn vader, over loslaten en over leren leven.

In de hoop dat ik ook anderen met dit verhaal kan zegenen, heb ik het vandaag naar een uitgeverij gestuurd. Niet omdat ik de herinnering aan mijn vader per se aan iedereen wil opdringen, maar omdat ik de hoop op de opstanding zo graag levend houd.


22 december 2016

Helaas is het verhaal niet geworden wat het had moeten zijn. Op zeer begrijpelijke gronden heeft de uitgever het manuscript afgewezen. Om dit proces en deze periode toch af te sluiten, deel ik één hoofdstuk waarop ik mooie feedback heb gekregen en waarin ik heb geprobeerd een kostbare herinnering in woorden te vangen.

De periodes dat mijn vader uit bed was, duurden steeds korter, totdat hij er helemaal niet meer uit kwam. Eerst had mijn moeder hem nog buiten rondgereden in de rolstoel. Een keer miste zij de stoeprand waardoor hij uit de stoel werd gelanceerd en midden op straat belandde. Ze hadden samen de slappe lach gekregen. Mijn moeder was naast hem gaan zitten op de grond. Daar hadden ze een tijdlang samen gezeten. Een stervende man en zijn vrouw, lachend als twee verliefde pubers.
Mijn moeder vertelde het mij huilend. Mijn vader lag te slapen met opengevallen mond. Zijn bleke lippen hingen slap om zijn gebit. Zijn ingevallen wangen waren naar binnen gevallen, waardoor zijn mond op de opening van een kleine, donkere spelonk leek. Het was een onaangenaam gezicht, alsof hij van binnen uitgehold was en zijn lichaam al niets meer was dan een lege huls.
Toen ik klein was, stuitten wij tijdens een wandeling door het bos op een uitgebrande auto. Het glas van de ruiten was gesprongen en je kon zo naar binnen kijken. De aanblik van de geblakerde carrosserie en het gesmolten interieur joeg mij als kind zoveel angst aan dat ik spontaan in huilen uitbarstte. Door de verwoesting van het vuur was het levenloze voertuig veranderd in het karkas van een beest of zelfs in de kale schedel van een mens. Deze herinnering drong zich aan mij op, terwijl ik naar mijn vader keek.
Plotseling sloeg hij zijn ogen open. Niet loom of knipperend als na een korte middagslaap, maar met een schok, bijna paniekerig. Zoals iemand die lang onder water is geweest, snakkend boven komt, zo deed hij zijn ogen open. Even bleef hij naar het plafond staren en toen draaide hij zijn hoofd naar ons toe. Hij keek mij afwezig aan en toen hij mij herkende, zag ik zijn ogen oplichten.
‘Hoi, pap,’ zei ik en liep naar hem toe.
‘Hoi, zoon,’ antwoordde hij. We omhelsden elkaar, wat telkens een beetje stuntelig verliep. Ik moest voorzichtig zijn dat ik de drain niet uit zijn rug trok. Even hielden wij elkaar vast. Ik rook zijn lichaam. Het was niet fris maar ook niet vies. Ik rook mijn vader. Mijn stervende vader.
‘Hoe gaat het?’ vroeg ik nadat we een ogenblik zo hadden gezeten.
‘Het gaat bergafwaarts. Ik voel het. Het duurt niet lang meer.’
We keken elkaar aan, ernstig en zonder iets te zeggen. Zijn ogen zagen troebel. Grijs en een beetje slijmerig. Toch keek ik nog steeds in de ziel van dezelfde man die ik altijd gekend heb als mijn vader. Ik sloeg opnieuw mijn armen om hem heen en hield hem zo stevig mogelijk vast.
‘Twijfelt u wel eens?’ vroeg ik. Er drupte een beetje van mijn speeksel op zijn witte hemd.
‘Waaraan?’
‘Aan wat er op de dood volgt.’
Ik liet hem los en ging een beetje naar achteren zitten.
‘Dan ben ik toch bij de Heer Jezus, jongen. Waar moet ik dan nog aan twijfelen?’
Mijn vader was een intelligente man, maar hij had altijd op een kinderlijke wijze over zijn geloof gesproken. Zou hij zich nooit afvragen of er helemaal niets is? Geen Heer en geen hemel? Dat hij na zijn ontslapen ontwaakt in de desillusie van het grote niets? Ik taste de vraag in gedachten af maar vond hem te onwaarschijnlijk om te stellen. In zoveel ongeloof geloofde ik zelf ook niet.
‘Maar wat nou, als u daar straks aankomt en onwaarschijnlijk veel op uw donder krijgt?’
‘Tsja…’
Ik merkte dat ik op een gedachte was gestuit die hij wél had gehad.
‘Hij vergeeft graag, lazen wij gisteren nog,’ ging hij verder en staarde in de verte, alsof hij zich de aanstaande ontmoeting leek voor te stellen.
‘Hij zit gewoon te wachten totdat ik kom en dan zegt Hij: kom op joh, laten we eens samen praten. Dat was niet in orde, hè. Dat was niet in orde. Dat was niet in orde.’
Mijn vader telde mee op zijn vingers en ik vroeg mij af aan welke dingen hij dacht. Ik vond het ongepast om ernaar te vragen. Hij vervolgde zijn denkbeeldige conversatie.
‘En dát…’
Nog een vinger erbij.
‘Nou je dacht dat je het voor Mij deed, maar je stond er alleen maar een beetje voor jezelf.
Stilte.
‘Oh Heer, ja…’
Een diepe zucht
‘Maar dan zegt Hij: kom bij Mij joh. Het is vergeven.’
Mijn vader veegde een traan weg uit zijn ooghoek en was teruggekeerd in de werkelijkheid van het heden. Hij keek mij weer aan.
‘Nou, dat is toch machtig?’
Ik knikte maar zweeg.

One comment

  1. Zelf ben ik terug gegaan in de herinnering naar jouw vader, jullie vader, mijn teamleider. Ik wilde zijn stem horen, de kracht die het uitstraalde.
    Een herinnering waar ik altijd even naar terug kan gaan. Ik mis hem als persoon waar ik ooit mooie gesprekken mee had

    In herinnering.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s