Donderdag was ik samen met mijn twee broers, die ook in het onderwijs werken, op een ‘dag vol ontmoeting en bezieling over waar het in het christelijk onderwijs om draait’ georganiseerd door Verus. Onder deze naam heeft protestants-christelijk en katholiek onderwijs zich vanaf nu verenigd. Het was een dag om deze vereniging te vieren maar ook een dag van bezinning op wat nou precies de identiteit van een christelijke school is. Je zou verwachten dat zo’n samengaan het hart van de christelijke identiteit glashelder zou maken. Dit bleek echter minder vanzelfsprekend dan gedacht. Voorzitter Wim Kuiper opende de dag met een verwijzing naar de schoolstrijd in de negentiende eeuw, de laatste keer dat protestanten en katholieken zo verenigd waren. Toen schaarden zij zich schouder aan schouder tegen een overheid die zich te veel bemoeide met de inhoud van het onderwijs en kregen het uiteindelijk voor elkaar om bijzonder onderwijs toegankelijk te maken voor iedereen. Een gezamenlijke overwinning paradoxaal genoeg gevolgd door een eeuw van verzuiling, waar gisteren symbolisch een einde aan kwam.
De herinnering aan deze oude, principiële strijd maakte de vraag wat de identiteit van het christelijk onderwijs nou is, weer actueel. Ondanks de start met een oecumenische viering kwam het antwoord echter lange tijd niet verder dan de vage toespeling in de openingswoorden van Kuiper dat op scholen ‘God en Jezus ter sprake komen’. Ook het antwoord van de katholieke theoloog Paul van Geest dat het christelijke onderwijs zich onderscheidt door de manier van met elkaar omgaan, klonk mooi maar was erg mager. Van Geest voerde weliswaar inspirerende bronnen op, zoals Augustinus die ons aanspoort om bij woorden van correctie altijd woorden van genezing klaar te hebben en Benedictus die ons wil leren vanuit de stilte te beginnen, maar dé inspiratiebron van de christelijke identiteit wilde maar niet verder uit de verf komen dan ‘iets over Jezus of zo’. Dit naar de geestige uitleg van de toen vierjarige dochter van Van Geest die aan een vriendinnetje uitlegde wat haar vader eigenlijk deed.
Het was opvallend dat juist iemand als Petra Stienen – die steevast over ‘knipogen van de kosmos’ sprak, waarmee zij er mijns inziens blijk van gaf weinig te hebben met het christelijke geloof – met terloopse opmerkingen toch de kern het dichtst benaderde. Eerder op de dag bracht zij al een boeiende nuance aan tussen radicalisme en extremisme. Radicaal zijn gaat over eigenheid en daarin moeten kinderen juist gestimuleerd worden. Dat was nou precies waar wij op wachtten: wie spreekt zich vandaag nou eens radicaal uit over de eigenheid van het christelijk onderwijs? Voordat het christelijk onderwijs kinderen hierin kan stimuleren, moet zij toch eerst zelf weer zichzelf durven zijn.
Later op de dag kam Stienen in haar aangrijpende, persoonlijke verhaal, waarschijnlijk onbedoeld en via een kronkelpad, opmerkelijk dicht bij het het hart van de christelijke identiteit. Zij hield een pleidooi dat zij geen bruggenbouwer wil zijn (als brug ben je gefixeerd en uiteindelijk lopen mensen alleen maar over je heen) maar een betrokken veervrouw met een fascinatie voor ‘de overkant’. Daarbij haalde zij de heilige Christoffel als voorbeeld aan, de reus die in een vreemd sprookje Christus zelf door het water bleek te hebben gedragen. Christus dragen als schitterende metafoor (want meer is het niet, zo Sola-Sciptura-protestants ben ik dan weer) van Christus uitdragen in woord en daad, dat is toch waar een school met een christelijke identiteit voor moet staan. Waarom kon niemand dat nou gewoon, radicaal en eigen, benoemen op deze dag?
Onze hoop was gevestigd op het laatste panelgesprek. Het was al vreemd dat we er al een hele dag over deden om tot een expliciete uitspraak te komen over de christelijke identiteit, maar het zou nog vreemder zijn als dit helemaal niet gebeurde. Tijdens dit gesprek was het opnieuw iemand van buiten het christelijk onderwijs die de weg moest wijzen. Terwijl twee schoolleiders maar niet konden uitleggen wat de christelijke identiteit concreet inhoudt, was het gedragswetenschapper Ben Tiggelaar, die zojuist een lezing had gegeven over verandermanagement, die eindelijk het verlossende woord sprak. Hij beschreef hoe christenen vanaf de jaren zestig in een soort excuusrol waren gekropen, van waaruit zij zich telkens weer verontschuldigen voor ‘het geloof’. Tiggelaar vond dat zij daar eens mee moeten stoppen en gewoon moeten durven zeggen dat de christelijke identiteit toch echt over Jezus Christus gaat. Eindelijk was het gezegd. Het spontane applaus dat in de theaterzaal losbarstte, bewees dat wij zeker niet de enigen waren die lang op dit moment hadden zitten wachten.
Tiggelaar maakte zo indirect een raak punt. Een excuusprotestant en een excuuskatholiek kunnen namelijk makkelijk als excuuschristenen samengaan, maar de werkelijke uitdaging is dat een excuusprotestant en een excuuskatholiek samen radicale christenen durven zijn. Christenen die met hart en ziel geloven in de Heer Jezus Christus en in de boodschap van het evangelie, die zich identificeren met Hem en Hem wil navolgen, want dat is toch wat Hij vraagt van hen die zeggen de christelijke identiteit te hebben.
Het was jammer dat we zo deze dag niet echt zijn toegekomen aan deze wezenlijke vraag: hoe kan het christelijk onderwijs dan vorm geven aan de navolging van haar Naamgever? Er kwamen wel genoeg onderwerpen voorbij waarmee volgelingen van Jezus in het onderwijs aan de slag kunnen, maar een echte verbinding hiervan met de christelijke identiteit ontbrak. De onderwerpen waren maatschappelijk betrokken, zoals bijvoorbeeld bleek in het panelgesprek over de sterke toename van verborgen armoede in Nederland. De oproep van Kuiper om weer huisbezoeken te doen, was een geëngageerde handreiking die snel werd opgepikt door verschillende media en kracht werd bijgezet door Stienens heftige en persoonlijke verhaal over terreur achter de voordeur – pijnlijk gevangen in haar schrijnend cynische woorden ‘huiselijk geweld klinkt me te gezellig’. Ook de indrukwekkende toespraak van rabbijn Awraham Soetendorp, die begon met een citaat uit de Bergrede van ‘zijn grote, Joodse broer Jezus’ en vertelde over zijn eigen diepe verlangen naar verzoening (‘het conflict tussen Joden en Palestijnen is een conflict tussen goed en goed’), was een uitdaging hoe het christelijk onderwijs haar boodschap van verzoening handen en voeten kan geven.
Toch vindt het christelijk onderwijs uiteindelijk haar identiteit niet in politieke ideologie noch in een samenvloeisel van wereldreligies. Daarmee zou zij de woorden van haar Naamgever – ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ – verloochenen. Het wordt tijd dat het christelijk onderwijs deze weg weer gaat, deze waarheid weer belijdt en dit leven weer leert leven, want iemand die zijn mond vol heeft over de christelijke identiteit maar geen vorm weet te geven aan de praktische levensopdracht die daarbij hoort, is natuurlijk evengoed een excuuschristen. Zo liet dit verhaal, dat lang wazig was gebleven, mij opeens in een kraakheldere spiegel kijken toen ik gisteren weer voor de klas stond. En ik dacht: weg met die excuuschristen, Jezus voor de klas!